Column door Prof. B. Smalhout
Nederland is ontzet over de moord op de journalist en filmregisseur Theo van Gogh. Het woord ’moord’ is eigenlijk een eufemisme, een verdoezelende term. Theo is in feite op beestachtige wijze afgeslacht. Het was geen simpele wandaad van een gestoorde crimineel. Het was de ultieme consequentie van dertig jaar wanbeleid op het gebied van immigratie.
Sinds 1972 is een groeiende stroom immigranten in ons land ongeselecteerd toegelaten. Het grootste deel van deze immigranten, die veelal geheel ten onrechte asielzoekers worden genoemd, bestond in feite uit niet-westerse economische gelukszoekers. Die zagen in ons uiterst sociale Nederland een paradijs waar het niet eens noodzakelijk was de taal te leren of werk te zoeken. Volgens de integratiedeskundige prof.dr. David Pinto heeft Nederland deze allochtonen doodgeknuffeld.
De kwalijke gevolgen hiervan zijn jarenlang door onze overheid ontkend. Er mocht zelfs niet over gesproken worden, op straffe van sociale uitstoting. Eenieder die de terreur van vooral de fundamentalistische moslims ter discussie wilde stellen, werd beschuldigd van racisme of rechtsextremisme. Want kritiek, met name op Marokkaans wangedrag, was politiek niet correct en dus verwerpelijk. Vooral door politiek links werd dat als discriminatie beschouwd. En links Nederland was nu eenmaal allergisch voor dit begrip. Dat was als parel van onze rechtsstaat opgenomen in artikel 1 van onze grondwet.
Achterlijk
Toen Pim Fortuyn in 2002 dan ook stelde dat de rigoureuze interpretatie van dat artikel iedere zinvolle discussie over het allochtonenprobleem onmogelijk maakte, werd hij door vrijwel alle linkse Nederlandse politici, inclusief de media, furieus aangevallen. Vooral toen hij óók nog opmerkte dat de islam geleid heeft tot een ’achterlijke cultuur’. Zoals bekend heeft hem dat het leven gekost. En zo kon het sociale ziekteproces doorzweren totdat het abces afgelopen dinsdag openbarstte. Nu opeens durven mensen in ingezonden brieven en interviews te klagen over de vooral Marokkaanse terreur op het gebied van criminaliteit, geweld en intimidatie. Reeds lang ergerde Nederland zich aan Noord-Afrikaans wangedrag in openbare zwembaden en scholen. Aan intimidatie van joodse medeburgers en aan de terreur in het openbaar vervoer. Eveneens ergerde men zich aan de minachting voor vrouwen. Nooit heeft onze overheid enige zinvolle maatregel genomen.
Vooral de Marokkaanse moslims komen uit een typische machocultuur, waarin de ’man’ centraal staat. Die heeft het in principe voor het zeggen. Zijn zogenaamde ’eer’ is snel geraakt en reeds jonge jongens eisen ’respect’. In hun vaderland heerst dan ook een autoritaire structuur. Daar zijn officiële functionarissen nog met groot gezag bekleed. Onderwijzers, politieagenten, dokters en burgemeesters zijn nog echte autoriteiten. Daar loop je niet even overheen. In Nederland echter zijn sinds de jaren ’60 en ’70 al die personen van hun autoriteit ontdaan. De onderwijzers die zich bij de voornaam laten aanspreken, de dokters in vrijetijdskleding en de uiterst coulante Nederlandse justitie hebben de vaak primitieve immigranten uit achtergebleven Noord-Afrikaanse gebieden ervan overtuigd hier met een stel waardeloze softies te maken te hebben. Daar hoef je geen respect voor op te brengen.
Niets was ook dwingend voorgeschreven. Allochtonen hoefden niet eens onze taal te leren. De overheid kwam ze welwillend tegemoet met tolken en met opschriften in het Arabisch. En bij eventuele rechtszittingen werd steevast rekening gehouden met hun culturele achtergrond. Het prototype van zulk een keurige, maar boterzachte magistraat is Job Cohen, de burgemeester van Amsterdam, de stad met meer dan 50% allochtonen. Cohen is de vleesgeworden politieke correctheid. Hij wil ’de boel bij elkaar houden’, zegt hij. Dat probeert hij door praatgroepen met Marokkanen te organiseren, islamitische theehuizen te bezoeken, buurthuizen te stichten en ’de dialoog te onderhouden’.
Hij reageerde niet toen joodse kinderen op weg naar school dagelijks werden bedreigd. Hij deed niets wezenlijks toen Marokkanen de dodenherdenking op 4 mei met antisemitische kreten verstoorden. Hij heeft toegestaan dat in zijn stad autochtone Amsterdammers in de Diamantbuurt door Marokkaanse jongeren uit hun woning werden verjaagd. Hij nam geen maatregelen toen in 2002 islamitische betogers tegen Israël met duizenden door de stad trokken, het Nationaal Monument op de Dam met hakenkruisen bekladden en massaal uitriepen dat alle joden vergast moesten worden.
Theo van Gogh was, journalistiek gezien, geen lieverdje. Hij kon uitermate grof tekeergaan tegen alles wat zweemde naar fundamentalisme, starre orthodoxie, hypocrisie en vooral ook de politieke correctheid. Maar de basis van zijn optreden was uiteindelijk het recht op de vrijheid van meningsuiting. Vandaar ook zijn grote waardering voor Pim Fortuyn, over wie hij zojuist een film had vervaardigd. Van Gogh had volkomen gelijk met zijn vlijmende kritiek op onze politici. Die hadden immers door hun lafheid en misplaatste politieke ideologie de allochtonenproblemen van de laatste dertig jaar in de hand gewerkt.
Prietpraat
Na Theo’s gruwelijke dood gaven een aantal ministers en burgemeester Cohen op de televisie hun eerste commentaren. Het was schokkend te beluisteren dat ze daarbij dezelfde voze woorden, gebakken lucht en politieke prietpraat uitsloegen als hun voorgangers na de moord op Pim Fortuyn. Ze citeerden zelfs onze vorige premier, de hypocriete Wim Kok, die toen zei ’dat de bevolking kalm moest blijven en zich niet moest laten leiden door emoties, maar slechts door het verstand’. En niemand kwam met een duidelijk voorstel, ook Job Cohen niet. Hij riep alleen de Amsterdammers op om een kwartier lang lawaai te maken op de Dam.
Over deze boterzachte burgervader schreef Theo van Gogh eens: ’Van alle oplichters die ons de vijfde colonne van de geitenneukers proberen te verkopen als een verrijking van onze ’geweldige’ multiculturele samenleving, is Job Cohen de meest doortrapte. Hij is bezig een begrip te worden onder Allah’s slagers…’
Dinsdagmorgen 2 november lag de schrijver van deze woorden, Theo van Gogh, te Amsterdam, de stad van Job Cohen, in een grote plas bloed postuum alsnog zijn afschuwelijke gelijk te bewijzen.
Bron: http://telegraaf-i.telegraaf.nl/daily/2004/11/6/TE/TE_2S_20041106_9/articles/artikel_TE_2S_20041106_9_302.php